Begin juli vond een reeks uitzonderlijke rechtszittingen plaats. Per Skypeverbinding werden vrouwen en mannen uit Zuid-Sulawesi gehoord over de moord op Indonesische mannen door Nederlandse militairen in 1947. Onderzoeker Esther Captain woonde zo'n zitting bij.
Vanaf station Den Haag CS is het een bekend loopje naar het Nationaal Archief en de Koninklijke Bibliotheek. Net als veel collega’s van het onderzoeksprogramma vertoef ik regelmatig tussen de archiefstukken en boeken om meer inzicht te krijgen in het geweld dat tussen Nederlanders, Indonesiërs en nog vele anderen na afloop van de Japanse bezetting plaatsvond in Indonesië. Maar dit keer laat ik het Nationaal Archief en de Koninklijke Bibliotheek aan me voorbijgaan en loop ik door naar het Paleis van Justitie, vijf minuten verderop. Op het uitzonderlijk vroege tijdstip van acht uur ’s ochtends begint de zitting van de rechtbank waarin Indonesische vrouwen en mannen uit Zuid-Sulawesi per Skypeverbinding worden gehoord over de moord op Indonesische mannen door Nederlandse militairen in 1947. Het is een unicum dat de rechter het getuigenverhoor per Skype afneemt; de Indonesische getuigen zijn vanwege hun leeftijd (de meeste zijn de tachtig ruim gepasseerd) te kwetsbaar om een lange en inspannende reis naar Nederland te ondernemen. Vanwege het grote tijdsverschil start de zitting om acht uur in de ochtend, in Zuid-Sulawesi is het dan twee uur ’s middags.
Op grote beeldschermen zie ik de eerste getuige gereed zitten, met zijn tolk naast zich. Ze bevinden zich voor de gelegenheid in een hotel met een internetverbinding die snel genoeg is. Niet alleen is het tijdsverschil en de technische verbinding via Skype een uitdaging, ook het vertalen is een klus op zich. Rechter Larissa Alwin zal in het Nederlands vragen gaan stellen aan de getuige, vervolgens vertaalt de tolk de vraag in het Indonesisch aan de tolk van de getuige, die het via Indonesisch naar Boeginees omzet. Wonderbaarlijk genoeg valt dat heel erg mee. De Boeginese tolk, die ook vloeiend Engels spreekt, blijkt na dertig zittingen ervaren genoeg om de vragen van de rechter ontspannen voor te leggen aan de hoogbejaarde getuigen. Een jongedame die de Boeginese taal studeert, bevindt zich ook in de rechtszaal; dit is een buitenkansje om naar native speakers te luisteren. Maar niet alleen voor haar, ook voor mij als historicus is het bijzonder boeiend om bij deze zitting aanwezig te zijn. In zekere zin is de werkwijze van rechter Alwin vergelijkbaar met de reconstructies die historici proberen te maken, al is haar doel om juridisch vast te stellen wat er is gebeurd en te toetsen wie de aansprakelijkheid draagt voor de moorden op de Indonesische mannen destijds. Voorzitter Jeffry Pondaag van de Stichting Comité Nederlandse Ereschulden is bij alle zittingen aanwezig. Hij nam het initiatief tot de rechtszaken en ziet via het beeldscherm Yvonne Rieger-Kompas, die de stichting in Indonesië vertegenwoordigt, op de achtergrond als begeleider van de getuigen. Aangezien de rechtszitting openbaar is, kan iedereen deze bijwonen. Ik zie een journalist en een gepensioneerd Indonesiëkenner. Zelf ben ik deze ochtend in het gezelschap van fotograaf Suzanne Liem, die een fotoboek over de weduwen van Rawagede uitbracht, en Pauljac Verhoeven, hoofd van Museum Bronbeek. We ontmoeten in de pauze tussen de twee zaken door een Amerikaanse cultureel antropologe die alle zittingen heeft bijgewoond, ook al heeft ze geen professionele link met de zaak: “This is history in the making…”
De eerste getuige is 80, werkte als boer en imam, toont een door hemzelf geschreven papier met daarop de namen van de vermoorde mannen. Destijds was hij een jongetje van twaalf jaar en getuige van de moorden, die hij op ongeveer tien meter afstand zag. Het is een intensief verhoor dat ruim een uur duurt. De tweede getuige, ongeveer 87 jaar (veel oudere Indonesiërs kennen hun exacte leeftijd niet) en vroeger houtbewerker, maakt ter plekke een tekening van de situatie: een weg met een huis, dichtbij de wachtpost van het dorp, een sawah en een veld waarop Indonesische mannen bijeen werden gedreven.
“Door wie?” vraagt de rechter. “Door NICA,” antwoorden de mannen. “Nederlandse mannen,” verduidelijken de getuigen desgewenst op vervolgvragen van de rechter: “Ze hadden een witte huid en droegen groene legerkleding.” De eerste getuige noemt de naam Westerling. Het drama ontvouwt zich voor onze ogen in de rechtszaal als de mannen vertellen hoe Indonesische mannen uit het dorp worden verhoord. Een Nederlandse militair vraagt wie van hen eten heeft gegeven aan de ‘guerrillastrijders’. De Indonesiërs geven geen antwoord. “Wie van jullie is crimineel?” wordt gevraagd. “Wij allemaal,” is de reactie, in een poging om niemand aan te geven. Daarop wijst de militair een voor een mannen aan die vervolgens worden doodgeschoten. Een Indonesische man die wel een naam noemt, wordt ook zelf doodgeschoten.
En desgevraagd bevestigen de getuigen nog eens: het waren Nederlandse militairen van de NICA die in de stad Rappang verbleven. Voor ons, de aanwezigen in de rechtszaal, is het duidelijk dat de twee getuigen zich de gebeurtenis uit 1947 meer dan zeventig jaar later nog scherp weten te herinneren. En ook al zijn de historische gebeurtenissen vanuit de bronnen en boeken bekend, het is beklemmend om het verhaal uit de eerste hand te horen van mannen die nu hoogbejaard zijn, maar bij wie deze gebeurtenis in hun geheugen gegrift is. Op deze vroege juli-ochtend ga ik na de zitting terug naar het Nationaal Archief, waar de papieren getuigen op me liggen te wachten. Op het beeldscherm zie ik dat de Boeginese tolk een kreteksigaretje gaat roken.