‘Nederlandse regering en militaire leiding tolereerden doelbewust het stelselmatig en wijdverbreid gebruik van extreem geweld door Nederlandse militairen in de oorlog tegen de Republiek Indonesië.’

Op 17 februari zijn de resultaten van het onderzoeksprogramma gepresenteerd. Lees hieronder de belangrijkste conclusies en informatie over het afgeronde onderzoeksproject. Onderaan de pagina is een samenvatting van de onderzoeksresultaten te downloaden. Op de website van Amsterdam University Press vindt u meer informatie over de boeken die uit dit onderzoeksprogramma voortkomen.

Livestream van de presentatie

Bekijk de volledige livestream van de presentatie terug via de links hieronder:

Deel 1 (Nederlands)

Deel 2 (Nederlands)

Deel 3 (Nederlands)

Aanleiding van het onderzoek

In 1969 verklaarde Indië-veteraan Joop Hueting in een opzienbarend televisie-interview dat hij en andere militairen tijdens hun diensttijd in Indonesië oorlogsmisdaden hadden gepleegd. De regering liet vervolgens een summiere archiefinventarisatie uitvoeren en kwam op grond daarvan tot de conclusie dat zich tijdens de oorlog in de jaren 1945-1949 weliswaar ‘excessen’ hadden voorgedaan, maar ‘dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct heeft gedragen’. Dat regeringsstandpunt uit 1969 is sindsdien niet herzien.

De laatste jaren kwamen er evenwel steeds sterkere aanwijzingen, onder meer op basis van rechtszaken, mediaberichten en historisch onderzoek, dat Nederlandse militairen zich op grotere schaal bedienden van extreem geweld dan toen en ook later officieel van Nederlandse kant is toegegeven. Vanuit de samenleving en de wetenschap werd aangedrongen op verder onderzoek naar het optreden van de krijgsmacht. Begin 2017 besloot de regering 4,1 miljoen euro ter beschikking te stellen ter ondersteuning van het gezamenlijk onderzoeksprogramma van KITLV, NIMH en NIOD. 

Het onderzoeksprogramma

Het onderzoek richtte zich primair op het gebruik van extreem geweld door de Nederlandse krijgsmacht tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en de gevolgen daarvan, en de vraag in hoeverre toentertijd en later voor dit extreem geweld politiek en juridisch verantwoording is afgelegd, dit alles bezien in een bredere historische, politieke en internationale context. 

Het onderzoek werd uitgevoerd door ruim vijfentwintig Nederlandse wetenschappers, met parallel daaraan twee internationale projecten: een project van Universitas Gadjah Mada (UGM) met elf Indonesische onderzoekers, en een project tezamen met zes internationale experts, in 2019 uitgevoerd op het Netherlands Institute for Advanced Studies (NIAS). Het programma had een wetenschappelijke adviescommissie en een maatschappelijke klankbordgroep

Conclusies

De onderzoekers komen tot de conclusie dat het standpunt van 1969 onhoudbaar is. Precieze cijfers van misdrijven en aantallen slachtoffers zijn niet te geven. Wel blijkt uit de bronnen dat extreem geweld van de kant van de Nederlandse krijgsmacht niet alleen wijdverbreid was, maar vaak ook bewust werd ingezet. Dit werd op alle niveaus – politiek, militair en justitieel – getolereerd. De reden daarvoor was dat Nederland de Republiek Indonesië – die op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid had uitgeroepen – koste wat kost wilde verslaan en bereid was vrijwel alles aan dit doel ondergeschikt te maken. Daarbij werden nadrukkelijk ook toen geldende ethische grenzen overschreden.

Nederland voerde uiteindelijk een uitzichtloze oorlog die steeds gewelddadiger werd. Van   Indonesische kant werd een harde guerrilla gevoerd. Alle gewapende partijen pasten in deze oorlog vormen van extreem geweld toe. Het hevige geweld in de vroegste fase van de Indonesische revolutie, tegen, onder meer, Indische Nederlanders en Molukkers – in Nederland bekend als de ‘Bersiap-periode’ – speelde wel een rol in de dynamiek van het geweld, maar was niet de reden voor de militaire herbezetting. 

Tijdens de oorlog gebruikte de Nederlandse krijgsmacht veelvuldig en structureel extreem geweld, in de vorm van buitenrechtelijke executies, mishandeling en marteling, detentie onder inhumane omstandigheden, brandstichting van huizen en dorpen, diefstal en vernieling van goederen en levensmiddelen, disproportionele luchtaanvallen en artilleriebeschietingen, en veelal willekeurige massa-arrestaties en -interneringen.

De Nederlandse krijgsmacht was als instituut verantwoordelijk voor het toegepaste geweld, inclusief het extreme geweld. Zij opereerde echter in nauwe samenspraak met en onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering. Politici in Nederland, gesteund door hun aanhang, gaven weinig aandacht aan het extreme geweld en namen er in feite ook geen verantwoordelijkheid voor. Ze konden zich die houding veroorloven omdat er een breed maatschappelijk draagvlak was voor de oorlogvoering. Bovendien werden zij in de samenleving – waaronder de media – nauwelijks kritisch gevolgd. De geografische, maar vooral de mentale afstand speelde hierbij een belangrijke rol. Kennelijk hanteerden de betrokken Nederlanders, op alle niveaus, als vanzelfsprekend afwijkende maatstaven voor de koloniën en koloniale ‘onderdanen’. 

Het onderzoek heeft uitgewezen dat het overgrote deel van de verantwoordelijken aan Nederlandse kant – politici, officieren, ambtenaren, rechters en andere betrokkenen – wel degelijk kennis had of kon hebben van het stelselmatig gebruik van extreem geweld, maar in gezamenlijkheid bereid was dit te tolereren, te rechtvaardigen, te verhullen en onbestraft te laten. Dit alles met het oog op het hogere doel, om de oorlog tegen de Republiek Indonesië te winnen en zelf de regie te voeren over het proces van dekolonisatie. Op alle niveaus was er bereidheid de geschreven en ongeschreven rechtsregels en het eigen rechtsgevoel opzij te zetten. 

De Nederlandse onderschatting en verwerping van de breed gesteunde Indonesische onafhankelijkheidsbeweging was gebaseerd op een diepgewortelde koloniale mentaliteit. Politici, militairen en bestuurders in de kolonie én in Nederland waren overtuigd van de Nederlandse superioriteit en lieten zich in hun streven naar beheersing van Indonesië vooral leiden door economische en geopolitieke motieven en het idee nog een missie in de ‘Oost’ te hebben en daar onmisbaar te zijn. Die houding leidde tot cruciale inschattingsfouten, zowel militair als politiek; ook internationaal kwam Nederland sterk geïsoleerd te staan.

De uiteindelijke formele overdracht van de soevereiniteit – op 27 december 1949 – vloeide voort uit sterke pressie van de internationale gemeenschap en het besef dat de oorlog niet gewonnen kon worden. Nadien zou politiek Den Haag de oorlog, en zeker vragen rond extreem geweld, zoveel mogelijk buiten de politieke arena blijven houden, zowel om het eigen falen te maskeren als om de Indiëveteranen, de Indische Nederlanders en de Molukkers te ontzien. Het kwam daarbij goed uit dat Indonesië geenszins aandrong op onderzoek. Die opstelling veranderde slechts met horten en stoten; het duurde lang voordat er in de Nederlandse samenleving meer ruimte kwam om kritisch te reflecteren op deze episode, die zo slecht past bij het diepgeworteld rooskleurige nationale zelfbeeld.

Samenvatting van de resultaten

U kunt op deze pagina een samenvatting van het onderzoek downloaden. Een uitgebreide samenvatting van de resultaten van alle deelonderzoeken en het programma als geheel leest u in het slotwerk Over de grens.

Boeken

Bij uitgeverij Amsterdam University Press (AUP) verschijnen vanaf 17 februari 2022 twaalf publicaties die voortkomen uit het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950. De publicaties verschijnen als e-book en paperback, en zullen ook gratis online beschikbaar worden gesteld (open access). U kunt alle titels en verschijningsdata vinden op de website van AUP.

Vragen

Heeft u inhoudelijke vragen over dit onderzoek? Stel ze per mail via info@ind45-50.nl.