Koos-jan de Jager is sinds september 2018 als promovendus verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar hij de rol van religie in de Indonesische oorlog onderzoekt. Centraal staat de vraag welke impact de oorlog had op de religieuze overtuigingen van Nederlandse militairen en hun handelen in de oorlog. Voor Getuigen & Tijdgenoten schreef hij onderstaande blog. 

Militairen tussen geloof en geweld

door Koos-jan de Jager

Een legerpredikant, in 1947 werkzaam onder de Nederlandse militairen in Bandoeng, was er zeker van. Alleen het geloof in God, die ‘de teugels van het wereldbewind in handen heeft’, kon de Nederlandse militair in de chaotische verwarring van de oorlog overeind houden. De Alkmaarse dienstplichtige militair W. Harder dacht er net zo over. In een brief aan zijn gereformeerde ouderling schreef hij:

‘Gelukkig hebben we altijd de steun van God, als het soms eens te moeilijk wordt en daarmede komen we er altijd weer. Ik denk wel eens, hoe moeten die jongens zich voelen die niets aan het Geloof doen, want waar die dan steun vandaan moeten halen, nu dat is mij een raadsel.’

Uit de reflecties van beide militairen blijkt dat religie een belangrijke rol speelt in de omgang met psychische en emotionele druk in oorlogstijd. Het geloof gaf voor hen zin en richting aan hun leven.

Een belangrijk thema in het onderzoeksprogramma van het KITLV, NIMH en het NIOD is de omgang van Nederlandse militairen met geweld. Ik ben daarom benieuwd: dachten militairen na over de relatie tussen geweld, oorlog en geloof? Kan het zo zijn dat gelovige militairen minder makkelijk geweldsdaden accepteerden? Op het eerste gezicht lijkt een eenduidig antwoord op deze vraag op basis van brieven en dagboeken niet te geven. Zo schreef de orthodox gereformeerde Adriaan Janse nonchalant over geweld en militaire actie. Hij had vlijmscherpe kritiek op de situatie in de Nederlandse kerken en het optreden van de legerpredikanten in Indonesië, maar zijn geloof leidde niet tot reflectie op het oorlogsgeweld. Op 23 mei 1946 schreef hij:

‘Vannacht hebben we nog een tiental lampjes uitgeblazen, het bleken 4 Japanners en 6 Indonesiërs te zijn die niet stoppen wilden, en er vandoor gingen. Ze hadden kaarten bij zich en wapens en denkelijk spionnen van terreur en roofridder Soekarno, die men in Holland moet aanspreken met Excellentie.’

Andere militairen dachten wél na over de spanning tussen oorlogsgeweld en geloof. Voor de gereformeerde Dick de Korte stond de engelenzang van de Kerstnacht op gespannen voet met het ratelen van de mitrailleurs. Aan zijn kerkenraad schreef hij:

‘Oorlog en politionele actie, corruptie en teleurstellingen en daar tegenover komt de Vredeskoning. Het is alles even onbegrijpelijk. Vrede is een bekend woord, maar de werkelijkheid is ook bekend. Waar moet het heen? Soms vraag ik me af, is er nog Licht? En toch, ja er is Licht, er is Licht, al is alles donker. Al lijkt het dat de duisternis wint, toch zal ze verliezen, omdat Hij is geboren. Het begin van zijn overwinning was toen Hij geboren werd. Dit zal ons helpen om te kunnen geloven.’

Het contrast tussen beide brieven is groot. Adriaan schreef niets over zijn geloof in relatie tot het oorlogsgeweld, terwijl Dick wél problemen ervoer. Deze bronnen geven inzicht in de manier waarop militairen hun religieuze achtergrond in overeenstemming brachten met een actieve rol in de oorlog, de chaos en het geweld. Als we hun oorlogservaringen willen begrijpen kunnen we niet om religie heen: militairen kwamen immers in aanraking met ingrijpende kwesties rond leven en dood, waarin hun geloof een belangrijke rol speelde. Ik ben in mijn onderzoek geïnteresseerd in de vraag wat geloof voor deze militairen betekende en hoe het vormgaf aan hun handelen in de oorlog. Hoe gingen zij om met vragen die de oorlog opriep, bijvoorbeeld rond geweld? Systematische analyse van een groot aantal egodocumenten, zoals de brieven van Adriaan Janse en Dick de Korte, bieden waardevolle antwoorden op deze vragen. Samen geven ze een nieuw en onmisbaar perspectief op de Indonesische oorlog.

15-03-2019